De cruise control wordt geregeld door sensors die zich op verschillende plaatsen in de auto bevinden. De sensors zenden signalen naar de microprocessor van de regeleenheid die hun waarden en status verwerkt. Wanneer een signaal de juiste waarde heeft, wordt er een relais in de regeleenheid gesloten waardoor de vacuümpomp en regelaar een stroomsignaal ontvangen. Bij continu werking controleert en regelt de stuureenheid het systeem om het zo goed mogelijk te laten werken. De cruise control wordt niet geactiveerd bij snelheden onder circa 35 km/u.
De cruise control bestaat uit de volgende subsystemen:
-snelheidsmeter
-SET- schakelaar aan de richtingaanwijzerhendel.
-schakelaar aan de richtingaanwijzerhendel.
-vacuümkleppen
-regeleenheid
-een remlichtschakelaar
-een vacuümpomp met ingebouwde regelaar
-een parkeer/neutraalschakelaar (alleen bij automatische versnellingsbakken).
-vacuümbekrachtiging.
Onderdelen:
Keuzeschakelaar van cruise control
De keuzeschakelaar van de cruise control bevindt zich aan de richtingaanwijzerhendel. Om de gewenste snelheid in te stellen, zet u de schakelaar eerst op ON. Pas uw snelheid tot de gewenste waarde aan en druk vervolgens op de knop SET-. De auto zal deze snelheid handhaven totdat het rem- of koppelingspedaal wordt ingetrapt of de cruise control-schakelaar in de OFF-stand wordt gezet.
Een tijdelijke versnelling, zoals bij het inhalen van een andere auto, heeft geen invloed op de werking van de cruise control. De auto behoudt de snelheid waarop hij was ingesteld vóór de versnelling plaatsvond.
Telkens wanneer u op de + of - schakelaar drukt, wordt de snelheid met 1,6 km/u verhoogt of verlaagt. De snelheid van de auto op het moment van het loslaten van de SET-schakelaar wordt in de cruise control geprogrammeerd.
De Volvo 960 vanaf modeljaar 1992 heeft een schakelaar met de standen SET- en SET+. andere auto's hebben alleen de functie SET+.
Om naar de laatst ingevoerde snelheid van de cruise control terug te keren, zet u de schakelaar op RESUME. De Cruise Control zal dan uw snelheid aan de laatst ingevoerde snelheid aanpassen.
-ON Schakelt de cruise control in.
-OFF Schakelt de cruise control uit.
-RESUME Hervat de laatst geprogrammeerde snelheid.
-SET Activeert de cruise control en wijzigt de geprogrammeerde snelheid.
-SET- Verlaagt de geprogrammeerde snelheid. Eén knopindruk komt overeen met 1,6 km/u.
-SET+ Verhoogt de geprogrammeerde snelheid. Eén knopindruk komt overeen met 1,6 km/u.
regeleenheid
940/960 (niet 960 1995-)
De regeleenheid van de cruise control bevindt zich achter het paneel aan het linker schutbord (A-stijl).
960 1995-
De regeleenheid van de cruise control bevindt zich in het relaiskastje in de middenconsole in het passagierscompartiment.
De regeleenheid krijgt en verwerkt signalen van:
-schakelaar aan de richtingaanwijzerhendel.
-SET- schakelaar aan de richtingaanwijzerhendel.
-snelheidsmeter
-Vacuümklepschakelaars van rem- en koppelingspedaal.
-Remlichtenschakelaar
-Keuzehendel (automatische versnellingsbak).
De regeleenheid stuurt signalen naar:
-de vacuümpomp die de regelaar activeert via een relais dat de systeemdruk op de huidige rijsnelheid afstemt en zo de vacuümbekrachtiger boven de motor regelt.
De regeleenheid bevat een geheugen, dat de laatst ingevoerde snelheid tijdens het rijden registreert. Als het contact wordt uitgeschakeld, wordt het geheugen gewist. Het wordt pas opnieuw geactiveerd wanneer er een nieuwe snelheid ingevoerd wordt door de cruise control-schakelaar op ON te zetten en op de SET-knop te drukken. De regeleenheid beschikt over verscheidene controlefuncties die bij systeemfouten of andere omstandigheden die op de verkeersveiligheid van invloed zijn automatisch de cruise control uitschakelen.
De Cruise Control wordt automatisch uitgeschakeld:
-Het contact is uitgeschakeld.
-De N- of P-stand wordt geselecteerd (alleen bij automatische versnellingsbakken).
-wanneer de snelheid verminderd wordt tot 75 % van de ingevoerde snelheid.
-bij sterke versnelling (slippende wielen).
-bij sterke vertraging (geblokkeerde wielen).
-De snelheid onder 35 km/u komt.
De regeleenheid is ook uitgerust met een diagnose-eenheid, die het systeem controleert en bij systeemfouten storingscodes in het geheugen opslaat. Dit vereenvoudigt het zoeken naar fouten in het systeem.
Vacuümpomp en regelaar
De vacuümpomp met ingebouwde regelaar bevindt zich in het motorcompartiment. De vacuümpomp wordt aangedreven door een elektromotor. Deze wordt geregeld via een relais dat door de regeleenheid wordt geactiveerd wanneer aan alle voorwaarden is voldaan. De vacuümpomp past het vacuüm in de vacuümbekrachtiging aan, zodat dit overeenstemt met de ingevoerde snelheid. De bereikte snelheid wordt gecontroleerd door de snelheidsmeter, die continu signalen naar de regeleenheid van de Cruise Control opstuurt. Wanneer er een grotere gasklepopening nodig is, zoals bij het bergop rijden, zal de vacuümpomp de vacuümregelaar van een grotere onderdruk voorzien totdat de geprogrammeerde snelheid is bereikt. Bij het bergaf rijden zal de regelaar zijn vacuümklep openen om de onderdruk in de vacuümbekrachtiger te verminderen en de gasklepopening te verkleinen.
vacuümbekrachtiging
De vacuümbekrachtiging bevindt zich bovenop de motor. Deze bestaat uit een frame en een hoes. De rubber balg die door een onderdruk in het frame wordt getrokken, regelt het gasklepmechanisme.
Vacuümkleppen (pedaalkleppen)
Aanwijzing: De vacuümkleppen, die identiek zijn, bevinden zich nabij het rempedaal en het koppelingspedaal.
De oude vacuümkleppen
De kleppen van het oudere type zijn regelbaar doordat de zuigerhuls getapt is (een schroefdraad heeft), zodat de klep naar binnen of naar buiten kan geschroefd worden om de gewenste toestand van uitschakeling te verkrijgen.
De nieuwe vacuümkleppen
Een veerbelaste zuiger werkt in op een micro-omschakelaar en een vacuümklep. De klep is zelfinstellend. Kleine kunststof lipjes haken in de zuiger en geven deze de juiste stand.
Tijdens de afstelling moet het pedaal worden ingetrapt om de zuiger naar buiten te kunnen trekken. Vervolgens moet het pedaal weer voorzichtig worden losgelaten zodat de zuiger niet te ver wordt teruggeduwd.
In de normale toestand, d.w.z. wanneer het pedaal omhoog staat, is de veer samengedrukt, zijn de schakelcontacten gesloten en is de vacuümklep dicht.
Wanneer bij het remmen of het laten opkomen van het koppelingspedaal het pedaal wordt ingetrapt, drukt de veer de zuiger terug, waardoor de schakelcontacten worden onderbroken en op zijn beurt de massa van de regeleenheid worden verbroken en het relais van de eenheid wordt geopend. Tegelijkertijd gaat de vacuümklep open zodat er buitenlucht kan binnenkomen en de cruise control wordt uitgeschakeld.
Remlichtenschakelaar
De remlichtschakelaar is een bijkomende beveiliging voor het geval wanneer het rempedaal wordt ingedrukt, maar de vacuümklep niet opengaat. De remlichtschakelaar staat normaliter open, maar wordt gesloten wanneer het rempedaal wordt ingedrukt. De regeleenheid wordt via de remlichten met de massa verbonden en cruise control regelt de onderdruk in het systeem.
Aangezien de regeleenheid via de remlichten met de massa is verbonden, werkt het systeem alleen als deze lichten intact zijn.
De remlichtschakelaar bevindt zich op de pedaaleenheid bij het rempedaal.
De 940/960 van modeljaar 1995 heeft een nieuw type remlichtschakelaar. De werking is echter onveranderd gebleven.
Uitschakelen
Schematische beschrijving van de uitschakeling van de cruise control
Het uitschakelen gebeurt altijd door verbreking van de stroom naar het vacuümpomprelais in de regeleenheid en de gelijktijdige verbreking van de massa naar de vacuümpomp zodat de regulering van de systeemdruk wordt onderbroken.
Uitschakelen:
*De schakelaar is op OFF gezet.
*De rijsnelheid is tot onder 35 km/u gedaald.
*Het rem- of koppelingspedaal is ingedrukt waardoor de pedaalklepschakelaar een regelcircuit heeft geactiveerd.
*Het rempedaal is ingetrapt waardoor via de remlichtschakelaar een regelcircuit is geactiveerd.
*Parkeer/neutraalschakelaar bij auto's met een automatische versnellingsbak. In de P- of N-stand wordt de parkeer/neutraalschakelaar gesloten, zodat de cruise control wordt uitgeschakeld.
*Veiligheidsuitschakeling. Wordt gestuurd door de regeleenheid. Dit gebeurt bij een te sterke versnelling (slippende wielen) en een te sterke vertraging (blokkerende wielen na wielslip). Uitschakeling vindt ook plaats wanneer de motor de ingestelde snelheid op een steile helling niet kan handhaven (en slechts een snelheid van minder dan 75 % van de ingestelde snelheid bereikt).
Bron: VADIS