A5. Sluit de stekkers A en B weer aan. Zet het contact aan. Sluit een controlelampje van 12 volt en minimaal 4 watt aan tussen de aansluitingen 9 en 10 van de ontstekingsunit. Laat de startmotor draaien, het controlelampje moet knipperen. Als de lamp niet knippert vervang dan de ontstekingsunit, als de lamp wel knippert ga dan naar punt A6.
A6. Meet met een ohmmeter de secundaire weerstand van de bobine tussen de aansluitingen 9 en 11. De weerstand moet 4000 ± 1500 ohm bedragen. Als de weerstand hoger of lager is vervang dan de bobine. Als de weerstand juist is ga dan naar punt A7.
A7. Meet met een ohmmeter de primaire weerstand van de bobine tussen de aansluitingen 9 en 10. De weerstand moet 0,6 ± 0,2 ohm bedragen. Als de weerstand hoger of lager is vervang dan de bobine, als de weerstand juist is ga dan naar punt A8.
A8. Monteer de bobine en sluit de hoogspanningskabel aan. Neem de hoogspanningskabel los van de stroomverdeler, houd deze ± 2 cm van het motorblok en start de motor. Als er geen vonk is vervang dan de ontstekingsunit, als er wel een vonk is functioneert het ontstekingssysteem juist.
